- Onderzoek
- |
- Digitale geletterdheid
- |
- po
- vo
- mbo
Als oorlog en geweld de klas in komen: wat vertelt de wetenschap?
Beelden en verhalen over oorlogen en terreur komen via de (sociale) media het klaslokaal binnen. Wat doet dit met kinderen, hoe begeleiden leraren hun leerlingen hierin het beste en hoe kun je hier als school richting aan geven? Daar is niet veel onderzoek naar gedaan. Dr. Peter Nikken, lector Jeugd & Media aan Hogeschool Windesheim, deelt zijn kennis gebaseerd op wat we wél weten.
Door de redactie
Pasklare antwoorden of recepten heeft hij niet, waarschuwt Peter Nikken. Vast staat: hoe kinderen omgaan met nare beelden hangt sterk af van hun leeftijd, hun sociale context en hun persoonlijkheid.
Tot 8 jaar
Als kinderen jonger dan 8 jaar gewelddadige beelden zien, kunnen ze angstig worden of andere zorgelijk reacties vertonen, zoals bedplassen, vertelt Peter Nikken. “Bepaalde heftige beelden kunnen heel traumatiserend zijn, denk aan onthoofdingen. Vaak kunnen leerlingen in deze leeftijdscategorie niet goed plaatsen wat ze zien.” Het is beter om dit soort beelden zo ver mogelijk van kinderen weg te houden, adviseert hij. “Als ze er toch iets van zien, dan helpt het om ze te troosten en af te leiden, zodat ze ergens anders aan denken. Maar je moet het als volwassene ook niet ontkennen. Als kinderen er vragen over hebben, neem die dan serieus.”
Tegelijkertijd kunnen kinderen op deze leeftijd vaak ook goed filteren. Nikken: “Ze vergeten veel en zijn vrij snel weer met andere dingen bezig. Zaken die binnen hun kleine bestaantje heel belangrijk zijn.”
Van 8 tot 16 jaar
Vanaf acht jaar krijgen kinderen van nature interesse in de wat grotere wereld om hen heen. “Ze snappen: ik woon in Utrecht, Utrecht is onderdeel van Nederland, Nederland is onderdeel van Europa, Europa van de wereld enzovoorts. Ze snappen ook dat er in bepaalde delen van de wereld oorlogen gevoerd worden, dat daar ruzies tussen leiders zijn en dat dat onderdeel is van het leven van volwassenen. Ze praten hier ook over met vriendjes en vriendinnetjes”, vertelt Peter Nikken.
Digitale geletterdheid in oorlogstijd
In dit artikel vertelt Peter Nikken hoe kinderen in een bepaalde leeftijd kunnen reageren op heftige en gewelddadige beelden. Lees ook onze tips hoe je hiermee op school om kunt gaan.
6 tips: digitale geletterdheid in oorlogstijdVaak is dit ook de leeftijd dat kinderen beginnen met een smartphone en sociale media. Die brengen oorlogsbeelden vaak heel dichtbij. “Er is een rechtstreeks verband tussen enerzijds hoe oorlogsleed in beeld gebracht wordt en wie dat verhaal vertelt, en anderzijds de herkenning, of kinderen zich kunnen inleven en dus de emotionele impact van de beelden. Als een kind op een filmpje in de verte een bom ziet ontploffen met een rookpluim, en het is in een onbekend land hier ver vandaan, dan zal dat een kind niet snel raken. Maar als het een bommaanslag op een school ziet, dan gaan de alarmbellen natuurlijk rinkelen. Helemaal als zoiets in Nederland of Europa of een land van familieleden gebeurt. Dan heeft zo’n beeld veel meer impact.”
Bij deze leeftijdsgroep zou je dergelijke beelden onderdeel van je onderwijs moeten maken, waarbij je de leerlingen zelf een stem geeft
Gaza en Isräel
Bij deze leeftijdsgroep zou je dergelijke beelden onderdeel van je onderwijs moeten maken, waarbij je de leerlingen zelf een stem geeft hierin, vindt Nikken. “Wat vinden kinderen zelf belangrijk, en hoe denken ze zelf hierover? Neem de oorlog in Gaza. Die brengt heel veel emoties met zich mee; wij zijn er onderling als volwassenen politiek en democratisch ook niet over uit, of je voor of tegen Palestina dan wel Israël moet zijn. Je mening hangt af van je normen en cultureel kader. Dat speelt ook in die klas, want daar heb je ook die verschillen. Beide perspectieven zijn het waard om gehoord te worden en kunnen leerlingen helpen een eigen mening te vormen. Zolang jij als leraar een klimaat schept waarbinnen leerlingen ook voor beide kanten het respect kunnen opbrengen.”
“Naast de inhoudelijke discussies moet er ook bij deze leeftijdscategorie natuurlijk ruimte zijn voor de emoties van de leerlingen als ze nare beelden gezien hebben, maar ik ken geen recent onderzoek daarnaar. We weten wel dat verschillende soorten emoties mogelijk zijn, zoals walging, weerzin of de verontrusting van dat dit plaatsvindt, dat het tot een eind moet komen. Soms zetten nare berichten kinderen ook aan tot actie uit medeleven met slachtoffers.”
Er mag volgens Nikken ook ruimte zijn voor de mening en gevoelens van de leraar zelf, maar die mogen niet bepalend zijn voor wat leerlingen vinden. “De leraar moet in die zin neutraal blijven. Maar je kunt het er wel over hebben en samen met de leerlingen kijken of we vanuit onze eigen positie iets kunnen doen. In de vorm van demonstreren, of hulpgoederen ophalen bijvoorbeeld. Op allerlei manieren kun je proberen iets bij te dragen.”
Afsluiten
We zien ook dat veel jongeren dat zich afsluiten voor de ellende in de wereld. En dat geldt niet alleen voor de heftige beelden van terrorisme en oorlog, maar ook voor berichtgeving over politiek of klimaat. Nikken: “Leerlingen mijden het journaal, wat natuurlijk niet is wat we willen want we zullen toch met z’n allen samen de democratische samenleving moeten blijven vormgeven. Dit afsluiten voor de wereld hoort ook bij de leeftijd, zeker bij pubers: die interesseren zich toch vooral voor hun vrienden.
Tegelijkertijd komen oorlogen en geweld via rapmuziek of TikTok wel tot hen. Dus leerlingen sluiten zich af, maar zoeken ook naar hun identiteit, hun opvattingen – over de kleinere en grotere onderwerpen. Voor die ontwikkelingen zouden leraren ook oog moeten hebben. Waar je als leraar vroeger een autoriteit was die de waarheid in pacht had, sta je tegenwoordig meer als coach naast je leerlingen, die vaak mondiger zijn en meer geïnformeerd zijn dan voor de opkomst van sociale media. Ook via kanalen waar je zelf misschien niet op zit, zoals Telegram of TikTok. Het is de taak van de leraar om de emoties en meningen te kanaliseren en de leerlingen te helpen in dit krachtenveld hun eigen positie te verwerven.”
Vanaf 16 jaar
Aan het eind van het voortgezet onderwijs krijgen leerlingen een nog bredere kijk op de wereld. Ze zijn zich meer bewust van hun eigen ik, hun identiteit, en kunnen hun eigen positie beter verwoorden, ziet Peter Nikken. “Ook ten opzichte van grotere vraagstukken. Ze nemen meer afstand van hun directe emoties, kennen zichzelf beter. Op deze leeftijd weet je meestal wel van jezelf hoe je omgaat met nare beelden, of je heel angstig wordt of dat je het wel aan kunt.”
“Als de emoties in de klas oplopen en de meningen verschillen, is het de pedagogische opdracht van de leraar om dit bespreekbaar te houden. Daarbij gaat het ook om een gesprek over de rol die de media en algoritmes hierin spelen. En over mis- en desinformatie, en de rol van artificial intelligence. Daarmee komen we dus op het gebied van mediawijsheid en digitale geletterdheid. De enorme stroom van filmpjes en dergelijke die jongeren over zich heen krijgen, maakt het noodzakelijk om daar constant kritische vragen bij te stellen. Want dat weten we ook uit onderzoek: met de mediageletterdheid van veel jongeren is het niet best gesteld.”
Voor leerlingen met ADHD, autisme of een licht verstandelijke beperking is dit een extra groot vraagstuk
Speciaal onderwijs
Voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is dit onderwerp een extra groot vraagstuk, ziet Peter Nikken. “Zeker waar het leerlingen met ADHD of autisme aangaat, die vaak meer moeite hebben met zelfregulatie of het goed verwoorden van emoties. De ouders van deze leerlingen hebben vaker minder grip hebben op het mediagebruik van hun kinderen, waardoor ze eindeloos door filmpjes op social media kunnen scrollen. Of urenlang gamen, ook games met gewelddadige beelden waar ze qua leeftijd niet aan toe zijn. Voor deze groepen ligt er een extra uitdaging voor het onderwijs, om ervoor te zorgen dat leerlingen op een goede manier met elkaar kunnen omgaan ondanks meningsverschillen, en om te voorkomen dat ze te hard geraakt worden door wat ze zien.”
Kwetsbaar door laag iq
“Voor leerlingen met een licht verstandelijke beperking geldt wat voor jongere leerlingen zonder verstandelijke beperking geldt: nare beelden kunnen extra hard aankomen, omdat ze de context vaak niet goed kunnen plaatsen. Tegelijkertijd zijn leerlingen die cognitief minder sterk zijn ook kwetsbaarder, zeker als ze wat ouder worden, als ze benaderd worden door mensen met verkeerde bedoelingen. Dan zijn ze er eerder voor te porren om voor een paar honderd euro een bom bij iemands voordeur te leggen, want zo’n bom hebben ze wel eens op tv gezien. Ze overdenken de consequenties niet en hebben vaak minder bescherming van hun sociale vangnet. Of ze willen die persoon met foute bedoelingen pleasen: er wordt mij iets gevraagd dus ik doe gewoon wat die ander wil. Of: het is wel stoer, als ik het doe dan hoor ik erbij. Dit kunnen allemaal indirect effecten zijn van de beelden die ze zien.”